Meer pensioenfatsoen

17 mei 2018

Hans Bevers
De deur van de Belgische pensioenproblematiek staat al tientallen jaren wijd open. Het tocht verschrikkelijk maar niemand doet ze dicht. Blijkbaar hebben we er ons bij neergelegd dat onze pensioenen laag zijn vergeleken met andere landen. Te laag voor een menswaardig leven voor grote groepen van de Belgische bevolking, zoals Bea Cantillon en Erik Schokkaert in een recent rapport opmerken. Bovendien is het verzekeringsprincipe zoek. Het verband tussen de sociale bijdragen die een werknemer gedurende zijn loopbaan betaalt en zijn maandelijkse pensioenuitkering is uiterst zwak. Vind je het gek dat de Belg extra spaargeld opzij zet voor later? Om nog maar te zwijgen over het totale gebrek aan transparantie. Inzake de minimumbescherming bijvoorbeeld bestaan er maar liefst zes systemen door en naast elkaar. 
En voor gelijkaardige overheidsberoepen is er zeer uiteenlopende regelgeving. Van enige coherentie is al lang geen sprake meer, van vertrouwen evenmin.
Een paar cijfers
Nochtans zijn vertrouwen en solidariteit cruciaal. Ons pensioenstelsel is namelijk gebaseerd op repartitie waarbij de huidige pensioenen worden gefinancierd door de bijdragen van de werkende bevolking. Dat systeem werd net na de tweede wereldoorlog ingevoerd toen de gemiddelde levensverwachting 65 was. Die bedraagt intussen 82 jaar en zal blijven oplopen. Maar de gemiddelde leeftijd waarop mensen effectief op pensioen gaan is de voorbije decennia stevig gedaald van 64 jaar in 1970 tot 59 jaar vandaag. Die combinatie vertaalt zich uiteraard in hogere pensioen- en gezondheidsuitgaven.
Bovendien komt de vergrijzingstrein op kruissnelheid. Tegen 2040 zullen er voor elke 65-plusser nog slechts twee potentiële werknemers zijn. Vandaag zijn dat er nog iets meer dan drie, in 1980 waren dat er nog vier. We kunnen niet om de budgettaire impact heen. In 2016 bedroegen de budgettaire kosten van de vergrijzing 25,3% van het bbp. Het jongste verslag van de Studiecommissie voor de Vergrijzing voorziet dat het cijfer tegen 2040 oploopt tot 28,5% van het bbp. Dat komt overeen met een stijging van 14 miljard euro. De kans is echter reëel dat de kost substantieel hoger uitvalt. De toekomstige productiviteitsgroei wordt immers nogal optimistisch ingeschat. Uit voorzorg rekenen we best niet al te veel op de robots.
Belabberde uitgangspositie
De situatie zou niet zo alarmerend zijn mochten we over sterke financiële buffers beschikken. Helaas, met een overheidsschuld van 100% van het bbp etaleert ons land zich niet bepaald als een vooruitziende leerling. Na de begrotingsinspanningen in de jaren tachtig en de besparingen in het kader van het Globaal Plan om toe te treden tot de eurozone vergleed ons land in gemakzucht. De rentebonus die ontstond als gevolg van de dalende interestvoeten werd begin jaren tweeduizend volledig opgesoupeerd. Het gaat om zo’n dikke 10 miljard in euro’s van vandaag.
En wat met het in 2001 opgerichte Zilverfonds? Dat fonds moest een spaarpot aanleggen om de toekomstige vergrijzingskosten op te vangen. Maar het werd al gauw duidelijk dat het een zoethoudertje was in plaats van een appeltje voor de dorst. Verleden zomer stelde Daniel Bacquelaine, federaal minister van Pensioenen, zijn oriëntatienota voor aan de sociale partners. Dat was maar liefst drie jaar nadat de commissie Pensioenhervorming onder leiding van Frank Vandenbroucke haar visienota presenteerde. Tijd is geld.
Actiepunten
Mirakeloplossingen zijn er niet en doemdenken is niet nodig. Het gaat erom een aantal voor de hand liggende maatregelen te implementeren. In essentie komt het erop neer om meer mensen langer aan de slag te krijgen. Dat kan door werken fiscaal aantrekkelijker te maken maar ook door permanente opleidingstrajecten voorzien, door de vroegtijdige uitstroom uit het onderwijs beter tegen te gaan, alternerend leren en bedrijfsstages in te voeren op alle onderwijsniveaus, de procedures voor collectief ontslag te herzien alsook de mogelijkheden voor brugpensioen volledig af te schaffen.
De invoering van een eenvoudig puntensysteem, waarbij pensioenpunten worden verzameld per gewerkt jaar die dan later worden omgezet in een echt pensioenbedrag, kan veel sneller een doorbraak betekenen in het streven naar een duidelijk hogere effectieve pensioenleeftijd. Immers, de officiële pensioenleeftijd wordt pas 66 jaar in 2025 en 67 jaar in 2030.
Dan nog zal er tussen de sociale partners stevig gebikkeld worden over de invulling van de zware beroepen. Maar het biedt tenminste een stevig en transparant raamwerk en gaat de huidige indruk van improvisatie tegen. Samen met een bredere uitrol van de tweede pensioenpijler zal de Belg daardoor meer vertrouwen krijgen in het pensioen. Vele andere landen namen al een voorsprong. Het zou eveneens het communicatie gestuntel van de voorbije jaren vermijden. Doe die deur nu maar toe. Het is de hoogste tijd voor meer pensioenfatsoen.
De auteur, Hans Bevers, is Chief Economist van Bank DegroofPetercam in Brussel.

Plaats uw reactie

Your email address will not be published. Required fields are marked *