Voormalig Eerste Kamerlid Anne-Wil Duthler krijgt ongelijk van Haagse rechter

13 november 2022
Kennisbank

Op 9 november 2022 is vonnis gewezen door de Rechtbank Den Haag over de zaak die aangespannen werd door mevrouw Anne-Wil Duthler en enkele ondernemingen waarbij zij betrokken is tegen de VVD-fractie. Het geschil ging over het uit de VVD-fractie zetten van haar als Eerste Kamerlid. Volgens de Rechtbank is de beslissing om een lid uit een fractie van de VVD te zetten een politieke besluit en dat speelt zich af in een autonome politieke sfeer, waarbij voor rechterlijk ingrijpen geen plaats is. De vorderingen van eiseressen dat gedaagden ook los van de voornoemde beslissing onrechtmatig jegens eiseressen hebben gehandeld en schadeplichtig zijn worden afgewezen. Al eerder, op 25 april 2019, werd door de Voorzieningenrechter in Amsterdam in het nadeel van mevrouw Duthler en de aan gelieerde ondernemingen geoordeeld, toen zij een Kort Geding aanspande tegen Quote, naar aanleiding van een artikel in dat maandblad over de verbanden tussen haar als politica en haar verschillende ondernemingen gevestigd in het deftige Statenkwartier in Den Haag, of in dit geval beter ’s Gravenhage. Hieronder is het vonnis gepubliceerd en u kunt natuurlijk zelf de namen invullen van de betrokken, alom bekende politici van de VVD.

Team handel zaaknummer / rolnummer: C/09/601949 / HA ZA 20-1067, vonnis van 9 november 2022

in de zaak van

1. [eiseres 1] te [plaats 1]

2. [eiseres 2] B.V., te [plaats 1] ,

3. SBR POWERHOUSE B.V., te Den Haag,

4. MYOBI B.V., te Den Haag,

eiseressen,

advocaat mr. Ch.E. Koster te Den Haag,

tegen

de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie, te Den Haag

2. [gedaagde 2], te [plaats 2] ,

3. [gedaagde 3], te [plaats 1] ,

4. [gedaagde 4], te [plaats 3] ,

gedaagden,

advocaat mr. A.A.S. Mosele te Den Haag.

Eiseressen zullen hierna tezamen [eiseressen] worden genoemd en afzonderlijk [eiseres 1] , [eiseres 2] , SBR en Myobi. Gedaagden zullen hierna tezamen de VVD c.s. worden genoemd en afzonderlijk de VVD, [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] .

1. De procedure

1.1.Het procesdossier bevat:

de dagvaarding van 13 oktober 2020, met 35 producties;
de conclusie van antwoord, met 1 productie;
het tussenvonnis van 12 januari 2022 waarin een mondelinge behandeling voor de meervoudige kamer van deze rechtbank is bevolen;
de akte overlegging aanvullende producties (producties 36 tot en met 60) van de zijde van [eiseressen] ;
de brief van 19 september 2022 met aanvullende producties (producties 2 tot en met 4) van de zijde van de VVD c.s.;
het proces-verbaal van de op 26 september 2022 gehouden mondelinge behandeling.

1.2.Zowel [eiseressen] als de VVD c.s. hebben bij brief van 1 november 2022 opmerkingen gemaakt op het proces-verbaal. Deze brieven maken deel uit van het procesdossier. Het vonnis wordt gewezen met inachtneming van deze brieven, voor zover daarin feitelijke onjuistheden in het proces-verbaal zijn gecorrigeerd.

1.3.Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

De feiten

Partijen 2.1 De VVD is een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid. [gedaagde 2], [gedaagde 3] en [gedaagde 4] zijn lid van de VVD. [eiseres] was dit tot en met 29 april 2019.

2.2.De VVD wordt vertegenwoordigd door haar bestuur (zie artikel 4 van de statuten van de VVD). [gedaagde 2] was in 2019 voorzitter van het bestuur.

2.3.Tot de leden van de VVD behoren onder meer leden van de Eerste Kamer. De als zodanig gezamenlijk in de Eerste Kamer optredende leden van de VVD (hierna: (de) Fractieleden) vormen een fractie (zie artikel 1 onder 1.1 sub d van de statuten van de VVD) (hierna: de Fractie). In 2019 was [gedaagde 4] voorzitter van de Fractie. [eiseres 1] maakte tot 26 april 2019 deel uit van de Fractie.

2.4.[gedaagde 3] is sinds 14 oktober 2010 Minister-President. In april 2019 was hij partijleider van de VVD.

2.5.De partijleider, de voorzitter van het bestuur en de fractievoorzitters van de Fractie en van de fractie van de leden van de VVD in de Tweede Kamer vormen tezamen het ‘kernteam van de VVD’. In 2019 maakten [gedaagde 3] , [gedaagde 4] en [gedaagde 2] deel uit van dit kernteam. Het kernteam heeft geen statutaire status of bevoegdheden.

2.6.[eiseres 2] , SBR en Myobi zijn besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid. De echtgenoot van [eiseres 1] , de heer [naam 1] , is de bestuurder van deze vennootschappen en tevens enig aandeelhouder in SBR. [eiseres 1] is middellijk aandeelhouder in [eiseres 2] . De aandelen in Myobi worden gehouden door Stichting Administratiekantoor Myobi. [eiseres 2] , SBR en Myobi zullen hierna tezamen worden aangeduid als de Vennootschappen.

Wat is er gebeurd?

2.7.In 2018 ontstond er een geschil tussen [eiseres 2] en SBR enerzijds en ORCA Risource B.V. (hierna: Risource) anderzijds in verband met een tussen partijen op 18 juni 2015 gesloten samenwerkingsovereenkomst.

2.8.Op 24 september 2018 publiceerde het journalistiek onderzoeksplatform Follow the Money een artikel over [eiseres 1] . In dit artikel wordt [eiseres 1] verweten als lid van de Eerste Kamer mee te hebben gestemd over het wetsvoorstel ‘Wet Maatschappelijke Ondersteuning’, terwijl [eiseres 2] een effectentoets had laten uitvoeren op dat wetsvoorstel. [eiseres 1] heeft naar aanleiding van dit artikel tegenover de Fractie verklaard dat geen sprake was van een zakelijke belangenverstrengeling en dat haar zakelijke belangen niet onverenigbaar waren met haar lidmaatschap van de Eerste Kamer.

2.9.Door Risource is in verband met het geschil met [eiseres 2] en SBR op 13 februari 2019 ten laste van [eiseres 2] en SBR beslag gelegd. Omdat Risource vervolgens geen procedure tegen deze vennootschappen is gestart, is het beslag op 13 maart 2019 komen te vervallen.

2.10.Op 15 maart 2019 publiceerde het tijdschrift Quote een artikel over [eiseres 1] . Kern van het artikel is dat [eiseres 1] onvoldoende onderscheid maakt tussen haar verschillende functies (als Kamerlid, ondernemer en advocaat) en dat zij betrokken is bij verschillende BV’s, terwijl ze aan Quote heeft verklaard dat zij daar niets mee van doen heeft en slechts werkt als advocaat vanuit het advocatenkantoor First Lawyers. In het artikel staat dat [eiseres 1] de maanden daarvoor meerdere malen in het nieuws is geweest wegens “dubbele petten en schimmig zakendoen” en dat ze met haar echtgenoot een privacy-keten runt die wordt beschreven als “een ingewikkelde kluwen van tien BV’s in één pand aan de [straatnaam] in het deftige Haagse Statenkwartier”. Verder staat er in het artikel dat [eiseres 1] in de Eerste Kamer vaak het woord voert over privacy, een sector waarin ze zelf miljoenen verdient en dat [eiseres 1] zelf beweert dat ze niet zoveel met die bedrijven van doen heeft. Volgens Quote ligt dit anders en ageert [eiseres 1] “als een spin in het web van het imperium aan de [straatnaam] ” en zet zij “steeds weer een andere pet” op. Uit het artikel volgt dat Quote onder andere heeft gesproken met de heer [naam 2] , de eigenaar van Risource.

2.11.[gedaagde 4] heeft [eiseres 1] in de ochtend van 15 maart 2019 per e-mail om opheldering gevraagd over het artikel in Quote, naar aanleiding waarvan [eiseres 1] per e-mail heeft gereageerd. ’s Avonds heeft [gedaagde 4] een e-mail aan de Fractie gestuurd waarin zij schrijft dat zij de commissie integriteit van de VVD (hierna: de Commissie) heeft gevraagd de kwestie te bekijken. De VVD heeft dit verzoek van [gedaagde 4] overgenomen. De vraagstelling aan de Commissie is door [gedaagde 4] en [naam 3] , gevolmachtigde en titulair directeur van de VVD, afgestemd met [eiseres 1] .

2.12.Op 16 maart 2019 heeft [eiseres 1] in reactie op het artikel in Quote een verklaring gepubliceerd. Dit heeft zij niet vooraf afgestemd met de Fractie. Diezelfde dag heeft de VVD in reactie op de verklaring van [eiseres 1] een persbericht uitgebracht. Dit bericht was niet afgestemd met [eiseres 1] . In dat bericht staat, voor zover relevant, het volgende.

“Mevrouw [eiseres 1] heeft gisteren op eigen titel een verklaring uitgedaan. In haar verklaring belicht zij haar kant van dit zakelijke conflict. Daarbij doet zij echter ook uitspraken over de motieven van de journalisten. De VVD is een groot voorvechter van persvrijheid en neemt afstand van dat deel van de verklaring. Om duidelijkheid te krijgen over het spanningsvolle beeld dat ontstaan is tussen het senatorschap en haar zakelijke activiteiten hebben wij de Commissie Integriteit gevraagd de kwestie te bekijken.”

2.13.Kort daarna heeft [eiseres 1] de Fractie laten weten dat zij voornemens was een kort geding te starten tegen Quote en rectificatie van het artikel van 15 maart 2019 te vorderen. Hoewel de Fractie dit haar heeft afgeraden, heeft de Fractie haar ook laten weten dat het haar vrij stond een procedure te starten.

2.14.Op 2 april 2019 heeft [eiseres 1] Quote in kort geding gedagvaard. De Commissie heeft [eiseres 1] op 3 april 2019 laten weten dat zij het onderzoek naar haar persoon heeft opgeschort in afwachting van de uitkomst van het kort geding. Op 5 april 2019 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden en op 25 april 2019 heeft de voorzieningenrechter vonnis gewezen (ECLI:NL:RBAMS:2019:2967). De voorzieningenrechter achtte de publicatie van Quote voorshands niet onrechtmatig en wees de vorderingen van [eiseres 1] af, waaronder de door haar gevorderde rectificatie van het artikel van Quote van 15 maart 2019.

2.15.In de ochtend van 26 april 2019 heeft [gedaagde 4] telefonisch een aantal Fractieleden gebeld over de vraag of [eiseres 1] deel kon blijven uitmaken van de Fractie. Ook heeft zij overleg gevoerd met de leden van het kernteam. [gedaagde 4] heeft vervolgens geconcludeerd dat zij ervan mocht uitgaan dat het merendeel van de Fractie het met haar eens was dat [eiseres 1] de Fractie diende te verlaten. [gedaagde 4] heeft vervolgens besloten dat [eiseres 1] zelf haar zetel in de Eerste Kamer kon opgeven of dat zij uit de Fractie zou worden gezet. [gedaagde 4] heeft geprobeerd om [eiseres 1] telefonisch te bereiken. Dat is in eerste instantie niet gelukt, waarna [gedaagde 4] [eiseres 1] per e-mail – kort gezegd – heeft laten weten dat zij haar dringend wil spreken over de kwestie.

2.16.[eiseres 1] gaf in de ochtend van 26 april 2019 college aan de UvA in Amsterdam. Zij heeft [gedaagde 4] in de pauze, tussen half elf en elf uur, teruggebeld. [gedaagde 4] heeft [eiseres 1] toen telefonisch gevraagd na te denken over het opgeven van haar zetel in de Eerste Kamer. [eiseres 1] heeft daarop laten weten dat zij hierover eerst met haar echtgenoot wilde kunnen spreken en dat zij [gedaagde 4] terug zou bellen. Zij heeft het college geannuleerd en is naar Den Haag gereden. Onderweg heeft zij telefonisch met enkele Fractieleden gesproken.

2.17.Om 13:23 uur heeft [gedaagde 4] aan [eiseres 1] een e-mail verzonden waarin – kort gezegd – staat dat [eiseres 1] haar niet tijdig heeft laten weten of zij zich terugtrekt als Eerste Kamerlid en dat die vraag haar nog een keer wordt gesteld, ook namens het kernteam en het hoofdbestuur. Verder staat er in de e-mail dat [gedaagde 4] zelf heeft besloten dat [eiseres 1] geen deel meer kan uitmaken van de Fractie, gelet op de uitspraak van de rechtbank.

2.18.Nog voordat [gedaagde 4] en [eiseres 1] elkaar opnieuw hadden gesproken, heeft [gedaagde 4] via het twitteraccount van de VVD de volgende tweets naar buiten laten brengen:

“Mededeling VVD over [eiseres 1] : Zojuist heeft fractievoorzitter [gedaagde 4] aan mevrouw [eiseres 1] te kennen gegeven dat zij per direct geen deel meer kan uitmaken van de Eerste Kamerfractie van de VVD” en “De reden ligt in de uitspraak die de rechter gisteren heeft gedaan in het kort geding dat mevrouw [eiseres 1] had aangespannen tegen het blad Quote. Eerder nam de VVD reeds afstand van uitspraken van mevrouw [eiseres 1] over Quote.”

2.19.In de middag van 26 april 2019 heeft [gedaagde 3] , als Minister President, een persconferentie gegeven. Eén van de aanwezige journalisten heeft [gedaagde 3] de volgende vraag gesteld over de voornoemde tweets.

“Maar de vraag was wat u dacht toen u daar de eerste berichtgeving over las. Want we hebben ook in de toelichting van de VVD gezien dat het is gebeurd naar aanleiding van uitspraak van de rechter, hè. (…) waarop ik dan weer concludeer dat als die rechtszaak niet was gevoerd en door mevrouw was aangespannen, mevrouw [eiseres 1] nog steeds senator zou zijn geweest. Want van de VVD kwam de kritiek niet.”

[gedaagde 3] heeft hierop het volgende geantwoord.

“Dat vind ik een merkwaardige opmerking, want die zaak is voorgelegd aan de VVD-integriteitscommissie. Inmiddels is er een uitspraak van de rechter waaruit blijkt dat de uitspraak van de integriteitscommissie niet hoeft te worden afgewacht, omdat de rechter zegt, ik constateer nu een aantal feiten in de uitspraak gelegen, waarvan wij als VVD moeten vaststellen dat ze niet in overeenstemming zijn met een onze opvatting over wanneer iemand lid van de senaat kan zijn of van de Tweede Kamer. Dus zou de rechterlijke uitspraak er niet geweest zijn, dan zou binnenkort verwacht kunnen worden een uitspraak van de integriteitscommissie. Het is niet voor niets voorgelegd aan de commissie.”

Op de vervolgvraag van de journalist of de Commissie tot eenzelfde conclusie zou zijn gekomen, heeft [gedaagde 3] geantwoord dat hij dat niet weet.

2.20.Op 27 april 2019 heeft [gedaagde 2] aan [eiseres 1] een e-mail verzonden die, voor zover relevant, luidt:

“Zojuist heb ik de uitzending van Nieuwsuur teruggekeken. Daarin doe jij de uitspraak dat je je zetel in de Eerste Kamer behoudt. Dat is vanzelfsprekend jouw recht. Het is echter niet verenigbaar met lidmaatschap van onze partij.Graag verneem ik van jou persoonlijk of je inderdaad je zetel behoudt buiten de VVD fractie of dat er sprake is van een misverstand. Zonder tegenbericht of bevestiging van je voornemen tot zetelbehoud, zal dinsdag een royementsprocedure worden opgestart.”

2.21.Bij e-mail van 29 april 2019 heeft [eiseres 1] aan [gedaagde 2] laten weten haar lidmaatschap van de VVD per direct te beëindigen.

2.22.Naar aanleiding van het uit de Fractie zetten van [eiseres 1] , hebben verschillende Fractieleden laten weten dat zij zich hierin niet gekend voelden en bezwaren geuit tegen de wijze van besluitvorming. Op 7 mei 2019 heeft een Fractievergadering plaatsgevonden. Naar aanleiding van die vergadering heeft Fractielid mevrouw [naam 4] diezelfde dag een e-mail aan de niet-aanwezige Fractieleden verzonden, met kopie aan de overige Fractieleden, waarin onder meer staat: “Van de bespreking wordt een verslag op hoofdlijnen opgesteld dat dinsdag aanstaande ter vaststelling wordt geagendeerd. Na een nadere toelichting van [gedaagde 4] [rechtbank: [gedaagde 4] ] op de voorgeschiedenis, aanleidingen en overwegingen tot haar besluit, vond een open discussie plaats, waarin alle aspecten die de afgelopen week de revue hebben gepasseerd, aan de orde kwamen.

De afrondende conclusie van de aanwezigen was dat zij – alles overziend – : – het vertrek van [eiseres 1] [rechtbank: [eiseres 1] ] als onontkoombaar beschouwen – de uitzonderlijke druk van de situatie het handelen van de fractievoorzitter begrijpelijk maakt en zij zich daarin gesteund mag weten. Overigens met de aantekening dat wij als fractie niet voldoende voorbereid waren op het scenario dat zich voordeed.”

2.23.In het verslag van de Fractievergadering van 7 mei 2017 staat, voor zover relevant, het volgende. “erkend wordt dat het soms niet mogelijk is om niets te doen: de uitzonderlijke druk maakte het handelen van de fractievoorzitter begrijpelijk. Maar het was beter geweest als de fractie op zo kort mogelijke termijn (…) al bijeen gekomen zou zijn. Dat had een nadere onderbouwing van het besluit kunnen geven. (…) * In vergelijkbare toekomstige situaties moet het regel zijn dat de fractie vooraf bijeenkomt en in die gevallen waarin dat niet mogelijk is, moet zij zo spoedig mogelijk – bij voorkeur binnen 48 uur – het besluit van de fractievoorzitter bekrachtigen.”

2.24.In het verslag van de Fractievergadering van 21 mei 2019 wordt onder punt 10 (overige aandachtspunten) vermeldt dat het verslag van de Fractievergadering van 7 mei 2019 zonder discussie wordt vastgesteld.

Het geschil

3.1.[eiseressen] vorderen, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,

I. de verklaring voor recht dat de VVD c.s. onrechtmatig tegenover [eiseressen] hebben gehandeld door het persbericht van 16 maart 2019 naar buiten te brengen waarin de aandacht wordt gevestigd op de Quote-publicatie, die eigen te maken en waarin een integriteitsonderzoek wordt aangekondigd, zonder context of nuance, en door en met de uitlatingen tijdens de persconferentie van 26 april 2019, inhoudende de (ongegronde) redenen voor het uit de partij en Fractie zetten van [eiseres 1] , waardoor de eer en goede naam van [eiseressen] op onrechtmatige wijze is aangetast;

II. de verklaring voor recht dat de VVD c.s. in strijd met de Grondwet, het wettelijke verenigingsrecht, de statuten en reglementen en de vuistregels integriteit van de VVD hebben gehandeld, door [eiseres 1] zonder grond, zonder integriteitsonderzoek, zonder hoor en wederhoor en in strijd met genoemde wet- en regelgeving uit de partij en Fractie te zetten, en dat zij dientengevolge onrechtmatig hebben gehandeld tegenover [eiseres 1] ;

III. de verklaring voor recht dat de VVD c.s. hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de materiële en immateriële schade die (ieder van) [eiseressen] hebben geleden als gevolg van de onrechtmatige gedragingen van de VVD c.s. zoals genoemd onder vorderingen I en II, en VVD c.s. te veroordelen tot vergoeding van deze schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;

IV. de VVD c.s. te veroordelen tot rectificatie van de door de VVD c.s. gedane onrechtmatige uitspraken en onrechtmatige handelwijze zoals genoemd onder vordering I en II in de ruimste zin des woord, op dusdanige wijze dat de eer en goede naam van [eiseressen] kan en zal worden hersteld, waarbij:

A. de VVD c.s. worden bevolen om de volgende rectificatietekst op de website van de VVD met het internetadres www.vvd.nl en daaraan gelieerde websites van de partij te (doen) plaatsen, binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, op de homepage, direct zichtbaar voor bezoekers, gedurende tenminste 30 dagen en deze daarna raadpleegbaar en beschikbaar te houden op de website, en daarna in een toegankelijk archief evenals de andere berichten op de website, in een zwart kader van 20 x 20 cm met witte achtergrond, in zwart lettertype times new roman, lettergrootte 11, met de volgende tekst: RECTIFICATIE OVER HET UIT DE PARTIJ EN FRACTIE ZETTEN VAN OUD-SENATOR [eiseres 1]

Bij vonnis van de rechtbank Den Haag van [datum] zijn wij veroordeeld tot het plaatsen van deze rectificatie. De rechtbank heeft geoordeeld dat wij onrechtmatig hebben gehandeld tegenover voormalig VVD Eerste Kamerlid [eiseres 1] en de aan haar verbonden ondernemingen [eiseres 2] BV, SBR Powerhouse BV en MYOBI BV, hun eer en goede naam hebben aangetast en aansprakelijk zijn voor de daardoor geleden schade. De rechtbank is van oordeel dat wij op onrechtmatige wijze aandacht hebben gevestigd op een publicatie in zakenblad Quote over [eiseres 1] en genoemde ondernemingen en daarin gestelde belangenverstrengeling en integriteitsschendingen. Ook is de rechtbank van oordeel dat wij onterechte conclusies hebben verbonden aan het vonnis van de kort geding rechter van 25 april 2019, dat ziet op de (on)rechtmatigheid van die publicatie. Wij hadden, zoals we ook hadden aangekondigd, een eigen integriteitsonderzoek moeten laten plaatsvinden om de aantijgingen te laten onderzoeken en hoor en wederhoor moeten toepassen en hebben [eiseres 1] in strijd met geldende wet- en regelgeving uit de partij en de fractie gezet;

althans die tekst te bevelen die Uw rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;

B. [gedaagde 3] , dan wel zijn vervanger of plaatswaarnemer, te bevelen om de eerstvolgende wekelijkse persconferentie, die plaatsvindt na twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, te openen met het duidelijk hoorbaar uitspreken van de volgende tekst:

Namens de VVD heb ik eerst een belangrijke mededeling. De rechtbank Den Haag heeft namelijk geoordeeld dat de VVD haar voormalig Eerste Kamerlid [eiseres 1] in strijd met de regels uit de partij en fractie heeft gezet. We hebben te snel conclusies verbonden aan een publicatie in zakenblad Quote over [eiseres 1] , die zag op belangenverstrengeling en integriteitsschendingen. We hadden een eigen integriteitsonderzoek moeten laten plaatsvinden, dat we ook hadden aangekondigd maar niet hebben doorgezet. En we hebben ook overigens in strijd met de Grondwet en onze eigen VVD regels gehandeld bij het uit de partij en fractie zetten. Ik verwijs verder graag naar de rectificatie die op de website van de VVD is opgenomen;

althans die tekst te bevelen die Uw rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;

V. veroordeling van de VVD c.s. tot betaling van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 25.000,00 indien geen gevolg wordt gegeven aan de het bevel onder IV. A. en B., te vermeerderen met € 5.000,00 per dag of dagdeel dat de overtreding voortduurt, dan wel die dwangsom te bepalen die de rechtbank in goede justitie meent te behoren;

VI. veroordeling van de VVD c.s. in de kosten van de procedure.

3.2.[eiseressen] hebben – kort samengevat – het volgende aan hun vorderingen ten grondslag gelegd. De uitlatingen van de VVD in het persbericht van 16 maart 2019 en van [gedaagde 3] tijdens de persconferentie van 26 april 2019 hebben tot negatieve beeldvorming ten aanzien van [eiseressen] geleid. Door deze berichtgeving is naar buiten toe het beeld ontstaan dan wel bevestigd dat [eiseres 1] niet integer heeft gehandeld. [eiseressen] zijn hierdoor in hun eer en goede naam aangetast en hebben schade geleden. Zij vorderen onder meer rectificatie van voornoemde berichtgeving en vergoeding van hun schade nader op te maken bij staat. [eiseressen] stellen verder dat [eiseres 1] door het kernteam, waarvan [gedaagde 2] , [gedaagde 4] en [gedaagde 3] deel uitmaakten, uit de partij en uit de Fractie is gezet zonder dat daarvoor een grond was. [eiseressen] verwijten de VVD c.s. in dit verband dat zij de uitkomst van het eigen integriteitsonderzoek niet hebben afgewacht en geen hoor en wederhoor hebben toegepast. De VVD c.s. hebben in strijd met de grondwet, het verenigingsrecht en de statuten, reglementen en vuistregels integriteit van de VVD gehandeld, en daarmee onrechtmatig tegenover [eiseressen] hebben hierdoor schade geleden en vorderen onder meer vergoeding van deze schade nader op te maken bij staat. Wat betreft de materiële schade hebben [eiseressen] uiteengezet dat hun schade per 1 augustus 2019 rond de € 5.500.000 bedroeg.

3.3.De VVD c.s. hebben de vorderingen van [eiseressen] betwist en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing van de vorderingen.

3.4.Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

De beoordeling

Vordering I 4.1.[eiseressen] vorderen de verklaring voor recht dat de VVD c.s. onrechtmatig hebben gehandeld door twee verklaringen naar buiten te brengen waardoor [eiseressen] op onrechtmatige wijze in hun eer en goede naam zijn aangetast. [eiseressen] wijzen in dit verband op het persbericht van 16 maart 2019 (zie r.o. 2.12) en de persconferentie, gehouden door [gedaagde 3] , van 26 april 2019 (zie r.o. 2.19).

Het persbericht van 16 maart 2019

4.2.Ten aanzien van het persbericht van 16 maart 2019 voeren [eiseressen] aan dat de VVD c.s. onrechtmatig hebben gehandeld omdat in het persbericht: 1.) de aandacht wordt gevestigd op de Quote-publicatie, die wordt eigen gemaakt en 2.) een integriteitsonderzoek wordt aangekondigd. De rechtbank zal de vorderingen ten aanzien van deze publicatie afwijzen. Zij overweegt daartoe als volgt.

4.3.Niet in geschil is dat het persbericht is uitgebracht door de VVD. Zonder nadere toelichting – die [eiseressen] niet hebben gegeven – valt niet in te zien dat de overige gedaagden door de publicatie van het persbericht onrechtmatig hebben gehandeld. De vordering tegen de overige gedaagden wordt reeds om die reden afwezen. De rechtbank zal hierna de vordering ten aanzien van het persbericht van 16 maart 2019 slechts beoordelen voor zover deze zich richt tegen de VVD.

4.4. [eiseressen] stellen allereerst dat in het persbericht ten onrechte de aandacht wordt gevestigd op de Quote-publicatie en dat de VVD zich deze publicatie in het persbericht heeft eigen gemaakt. De rechtbank gaat hier niet in mee. Het persbericht is een reactie op een verklaring die [eiseres 1] zelf heeft afgelegd naar aanleiding van de Quote-publicatie. [eiseres 1] heeft zelf in haar verklaring verwezen naar de Quote-publicatie en daarop de aandacht gevestigd. In het persbericht wordt niet verwezen naar de Quote-publicatie, laat staan dat deze publicatie in het persbericht door de VVD ‘eigen wordt gemaakt’.

Wel wordt in het persbericht een integriteitsonderzoek aangekondigd. De omstandigheid dat de VVD naar buiten brengt dat een integriteitsonderzoek is gestart in verband met het handelen van [eiseres 1] , is mogelijk een aantasting van de eer en goede naam van [eiseres 1] . [eiseres 1] had echter zelf gereageerd op het artikel in Quote en daarmee de aandacht erop gevestigd. De mededeling van de VVD was voorts feitelijk juist, nu de Commissie door [gedaagde 4] is gevraagd de kwestie te bekijken en de VVD dit verzoek heeft overgenomen. Dat de Commissie is ingeschakeld, betekent niet dat [eiseres 1] op voorhand “schuldig” werd bevonden, zoals zij in deze procedure lijkt te betogen. Naar het oordeel van de rechtbank wordt in het persbericht geen negatief waardeoordeel ten aanzien van [eiseres 1] gegeven. Gelet op dit een en ander valt het dan ook niet in te zien waarom [eiseres 1] , laat staan de Vennootschappen die in het persbericht niet worden genoemd, door het naar buiten brengen van het persbericht van 16 maart 2019 onrechtmatig in haar eer en goede naam is aangetast.

4.5.[eiseressen] hebben nog aangevoerd dat context en nuance ontbreken bij de mededeling in het persbericht dat de Commissie is verzocht de kwestie te bekijken. [eiseressen] hebben dit standpunt echter niet nader toegelicht. De rechtbank begrijpt het betoog zo, dat zonder context en nuance de indruk is gewekt dat [eiseres 1] volgens de VVD niet integer heeft gehandeld. De rechtbank gaat hier niet in mee. In het persbericht wordt als reden voor het integriteitsonderzoek genoemd dat duidelijkheid moet worden verkregen over het spanningsvolle beeld dat is ontstaan tussen het senatorschap van [eiseres 1] en haar zakelijke activiteiten. Deze woordkeuze brengt voldoende tot uitdrukking dat de VVD zich ten tijde van het uitbrengen van het persbericht onthoudt van enig oordeel over het spanningsvolle beeld dat is ontstaan.

De persconferentie van 26 april 2019

4.6.Ten aanzien van de persconferentie van 26 april 2019 stellen [eiseressen] dat de VVD c.s. onrechtmatig hebben gehandeld door de uitlatingen inhoudende de (ongegronde) reden voor 1.) het uit de partij en 2.) het uit de Fractie zetten. De rechtbank begrijpt de stelling van [eiseressen] zo, dat zij door deze uitlating onrechtmatig in hun eer en goede naam zijn aangetast. Ook hierin gaat de rechtbank niet mee. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

4.7.Ook hier geldt dat, nu alleen [gedaagde 3] de uitlatingen heeft gedaan, zonder nadere toelichting – die [eiseressen] niet hebben gegeven – niet valt in te zien waarom de overige gedaagden in verband met de uitlatingen tijdens de persconferentie onrechtmatig jegens [eiseressen] hebben gehandeld. De vordering tegen de overige gedaagden wordt reeds om die reden afgewezen. De rechtbank zal hierna de vordering ten aanzien van de persconferentie van 26 april 2019 slechts beoordelen voor zover deze zich richt tegen [gedaagde 3] .

4.8.Vast staat dat [eiseres 1] zelf op 29 april 2019 haar lidmaatschap van de partij heeft opgezegd en dat zij niet is geroyeerd. Tijdens de persconferentie heeft [gedaagde 3] geen uitlatingen gedaan over het uit de partij zetten van [eiseres 1] . Nergens in de uitgeschreven tekst van de persconferentie komen die woorden voor en ook uit de context van wat [gedaagde 3] heeft gezegd valt dit niet af te leiden.

4.9.Voor wat betreft het uit de Fractie zetten heeft [gedaagde 3] tijdens de persconferentie verklaard dat de uitspraak van de Commissie niet afgewacht hoefde te worden omdat er inmiddels een uitspraak van de rechter was waarin een aantal feiten werden vermeld waarvan de VVD moest vaststellen dat die niet in overeenstemming zijn met de opvattingen van de VVD over wanneer iemand lid van de Eerste of Tweede Kamer kan zijn. In dit verband is van belang dat de voorzieningenrechter onder het kopje ‘steun in de feiten’ onder meer het volgende heeft overwogen:

“De strekking van het artikel is dat de beslaglegging past in het beeld van wanbetaling door [eiseres 1] en de vennootschappen van haar en haar echtgenoot. Daarover is al eerder gepubliceerd (…) en de door Quote in dit geding aangehaalde bronnen bieden daarvoor voorshands voldoende steun. (…) [eiseressen] heeft nog gesteld dat de eigendomsverhoudingen binnen de ‘ingewikkelde kluwen van tien BV’s’ eenvoudig uit het register van de Kamer van Koophandel zijn af te leiden. (…) Uit de stukken blijkt (…) dat het voor verschillende leveranciers allerminst duidelijk is hoe de verhoudingen binnen de BV’s liggen, althans Quote stelt dat de formele verhoudingen (die uit het register zijn af te leiden) geen recht doen aan de feitelijke situatie, waarin [eiseres 1] een cruciale rol speelt. Gelet op het grote aantal (door Quote overgelegde) e-mail berichten die [eiseres 1] heeft verzonden over de vorderingen waarmee zij naar eigen zeggen niets van doen heeft, vindt ook deze uitlating voldoende steun in de feiten.

(…) Door op herhaalde vragen van Quote vage en ontwijkende antwoorden te geven heeft [eiseres 1] in ieder geval de onduidelijkheid over haar positie niet weggenomen. Eerder kan worden gezegd dat zij door zo te handelen de boodschap van het artikel, dat [eiseres 1] onvoldoende onderscheid maakt tussen haar verschillende functies en ondernemingen, heeft bevestigd. (…)

De door Quote in haar artikel gebruikte termen als ‘schimmig zakendoen’, ‘een ingewikkelde kluwen van tien BV’s’ en ‘dubbele petten’ overschrijden de grenzen van het betamelijke niet, in het licht van (…) de mate waarin deze uitlatingen steun vinden in de feiten.”

4.10.Hoewel [eiseres 1] na de publicatie van Follow the Money tegenover de Fractie heeft verklaard dat zij geen bemoeienis had met de Vennootschappen, is de voorzieningenrechter op basis van de aan hem gepresenteerde bewijsstukken tot een ander oordeel gekomen. De voorzieningenrechter heeft – zonder voorbehoud – vastgesteld dat er voldoende feitelijke aanwijzingen zijn om aan te nemen dat de bemoeienis van [eiseres 1] met de Vennootschappen verder ging dan zij heeft (willen) doen voorkomen.

4.11.[gedaagde 3] heeft vervolgens (zijn) uitleg gegeven aan de inhoud van het vonnis en opgemerkt dat daarin een aantal feiten werden vermeld waarvan de VVD moest vaststellen dat ze niet in overeenstemming zijn met de opvattingen over wanneer iemand lid van de senaat kan zijn. Gelet op de inhoud van het kort gedingvonnis kunnen deze uitlatingen niet worden beschouwd als een onrechtmatige aantasting van de eer en goede naam van [eiseres 1] , laat staan van de eer en goede naam van de Vennootschappen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen althans onvoldoende aanknopingspunten om te concluderen dat het recht op bescherming van de eer en goede naam van [eiseres 1] (laat staan de overige eisers) in dit geval zwaarder had moeten wegen dan het recht op vrijheid van meningsuiting. Te meer, nu op het moment dat [gedaagde 3] zijn uitlating deed al bekend was dat [eiseres 1] geen deel meer uitmaakte van de Fractie en ook dat het vonnis van de voorzieningenrechter daartoe aanleiding had gegeven. De rechtbank acht in dit verband verder van belang dat [eiseres 1] een publiek persoon is die deelneemt aan de politieke arena en dat de grenzen van toelaatbare kritiek op een publiek persoon in een dergelijk geval ruimer zijn dan met betrekking tot een burger in privé.

4.12.[eiseressen] hebben nog aangevoerd dat [gedaagde 3] een onvoldoende genuanceerd beeld heeft geschetst door niet te vermelden dat het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig oordeel was. Dit leidt niet tot een andere uitkomst. Ten eerste heeft de voorzieningenrechter zonder voorbehoud geconcludeerd dat er voldoende steun is in de feiten voor de uitlating dat de bemoeienis van [eiseres 1] met de Vennootschappen verder ging dan [eiseres 1] heeft (willen) doen voorkomen. Het betreft dus een feitelijke vaststelling die de voorzieningenrechter op basis van de gepresenteerde bewijsstukken zonder enig voorbehoud heeft gedaan en die vaststelling is als zodanig dan ook niet voorlopig. Maar ook als dit een voorlopige conclusie zou zijn geweest, is de omstandigheid dat [gedaagde 3] de door [eiseressen] gewenste nuance niet heeft gemaakt onvoldoende zwaarwegend om voornoemde belangenafweging anders uit te laten vallen.

Conclusie

4.13.De conclusie is dat de vorderingen onder I worden afgewezen.

Vordering II

4.14.[eiseressen] hebben de verklaring voor recht gevorderd dat de VVD c.s. onrechtmatig hebben gehandeld tegenover [eiseres 1] door haar zonder grond, zonder hoor en wederhoor en in strijd met geldende wet- en regelgeving 1.) uit de partij en 2.) uit de Fractie te zetten.

4.15.Zoals de rechtbank hiervoor onder r.o. 4.8 reeds heeft geconstateerd, heeft [eiseres 1] zelf haar lidmaatschap van de partij opgezegd en is zij niet geroyeerd. Voor zover de vordering van [eiseressen] is gebaseerd op de stelling dat zij ten onrechte uit de partij is gezet mist deze een feitelijke grondslag en behoeft deze geen verdere bespreking.

4.16.[eiseressen] stellen dat [eiseres 1] zonder grond en in strijd met de Grondwet, het verenigingsrecht en met de statuten, reglementen en/of vuistregels integriteit van de VVD uit de Fractie is gezet en dat er zodoende onrechtmatig tegenover haar is gehandeld.

4.17.De rechtbank stelt voorop dat de positie van een fractie is afgebakend van de partij waaraan zij verwant is. Zoals uit artikel 1 onder 1.2 sub d van de statuten van de VVD volgt, wordt onder ‘fractie’ verstaan de als zodanig gezamenlijk in een vertegenwoordigend lichaam optredende leden van de VVD. De Fractie is geen orgaan of afdeling van de VVD, maar een onafhankelijk opererend samenwerkingsverband van leden van de VVD in de Eerste Kamer. Het verenigingsrecht zoals dat is neergelegd in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is niet op de Fractie van toepassing. Ook de statuten, reglementen en vuistregels integriteit van de VVD regelen niets ten aanzien van de Fractie. Het betoog van [eiseressen] dat de VVD c.s. in strijd hebben gehandeld met het verenigingsrecht, de statuten, reglementen en/of vuistregels integriteit van de VVD slaagt alleen om deze reden al niet.

4.18.Kamerleden, dus ook de tot een fractie behorende leden, zijn staatsrechtelijk vrij in de uitoefening van hun mandaat als Kamerlid. Ze bepalen zelf hoe te stemmen en ze stemmen zonder last (artikel 67 lid 3 van de Grondwet). Kamerleden beslissen zelf (autonoom) over de voortzetting van hun Kamerlidmaatschap. In het verlengde hiervan geschiedt binding in partij- of fractieverband volledig op vrijwillige basis.

4.19.Dit betekent dat fractieleden volledig vrij zijn om te beslissen met wie zij in fractieverband willen samenwerken en met wie zij dat niet willen. Zij kunnen – op elk moment en om welke reden dan ook – beslissen niet langer met een van de andere fractieleden samen te willen werken. Hoewel men op grond van goede omgangsvormen mag verwachten dat een beslissing om een fractielid uit de fractie te zetten met de nodige zorgvuldigheid wordt genomen, is er geen (rechts)regel die een fractie verplicht daarbij een bepaalde procedure te volgen, eerst hoor en wederhoor toe te passen of eerst (eigen) onderzoek te verrichten. Het stond de Fractie dan ook vrij om [gedaagde 4] in haar hoedanigheid van voorzitter het besluit te laten nemen om [eiseres 1] uit de Fractie te zetten. Een ander oordeel zou afdoen aan het uitgangspunt dat binding in fractieverband volledig op vrijwillige basis berust. De beslissing een lid uit een fractie te zetten betreft politieke besluitvorming en speelt zich af in een autonome politieke sfeer, waarbij voor rechterlijk ingrijpen geen plaats is. Zelfs niet wanneer de fractie – zoals in de Volt-zaak (Rechtbank Amsterdam, 9 maart 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1089) – een procedure voor het uit de fractie zetten van een fractielid heeft vastgelegd in een reglement, maar deze procedure niet is gevolgd.

4.20.[eiseressen] hebben nog aangevoerd dat [eiseres 1] onder druk is gezet haar zetel in de Eerste Kamer op te geven. Als zij dat niet zou doen dan zou een royement volgen en zou haar lidmaatschap van de VVD worden beëindigd. Volgens [eiseressen] hadden de VVD c.s. hiermee niet mogen dreigen omdat het aan [eiseres 1] was om – in vrijheid – te bepalen of zij haar zetel wenste te behouden of niet.

4.21.De VVD c.s. hebben hiertegen ingebracht dat [eiseres 1] slechts is gevraagd of zij van plan was haar zetel te behouden of niet (zie r.o. 2.20). In dit verband hebben de VVD c.s. toegelicht dat het behouden van een zetel nadat een lid uit een fractie is gezet in de politiek wordt beschouwd als zetelroof. Als [eiseres 1] haar zetel zou behouden en een eigen fractie zou vormen, zou dit zowel de Fractie als de VVD beschadigen. Dat maakt dat het behouden van een zetel na afsplitsing van de Fractie onverenigbaar is met het lidmaatschap van de VVD, aldus de VVD c.s.

4.22.De rechtbank is van oordeel dat de door de VVD c.s. genoemde zetelroof een gerechtvaardigde grond kan opleveren voor royement. Om die reden stond het de VVD c.s. vrij om [eiseres 1] erop te wijzen dat een royementsprocedure zou volgen als zij haar zetel in de Eerste Kamer niet zou opgeven nadat zij uit de Fractie was gezet.

4.23.Gelet op dit een en ander is de rechtbank niet gebleken dat [eiseres 1] onder (ontoelaatbare) druk is gezet haar zetel op te geven. Dat het behouden van haar zetel zich niet verenigde met het lidmaatschap van de VVD – wat [eiseressen] overigens niet hebben weersproken – neemt niet weg dat het [eiseres 1] vrij stond haar zetel te behouden. Gezien haar politieke ervaring had dit voor [eiseres 1] duidelijk moeten zijn. Het betoog van [eiseressen] houdt dan ook geen stand.

4.24.[eiseressen] hebben tot slot nog aangevoerd dat het besluit om [eiseres 1] uit de Fractie te zetten ten onrechte niet door de Fractie is genomen, maar door [gedaagde 4] en/of het kernteam waar [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] deel van uitmaakten. Omdat [gedaagde 4] en/of het kernteam hiertoe niet bevoegd waren, hebben zij onrechtmatig tegenover [eiseres 1] gehandeld, zo begrijpt de rechtbank de stelling van [eiseressen]

4.25.De VVD c.s. hebben weersproken dat het besluit om [eiseres 1] uit de Fractie te zetten door het kernteam is genomen. Volgens de VVD c.s. heeft [gedaagde 4] het kernteam wel geraadpleegd en om advies gevraagd, maar heeft zij vervolgens zelf, als voorzitter van de Fractie, voornoemd besluit genomen. Nu namens [eiseressen] ter zitting is verklaard dat uit alles blijkt dat sprake is geweest van een eenmansactie, gaat de rechtbank ervan uit dat tussen partijen niet langer in geschil is dat [gedaagde 4] het besluit heeft genomen. Dat betekent dat alleen nog de vraag voorligt of [gedaagde 4] hierdoor onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [eiseressen]

4.26.De rechtbank overweegt als volgt. Zoals uit de e-mail van mevrouw [naam 4] volgt, was het vertrek van [eiseres 1] volgens de Fractie onontkoombaar en mocht [gedaagde 4] zich in het nemen van het besluit gesteund zien (zie 2.22). Het besluit van [gedaagde 4] werd dus (achteraf) door de Fractie gedragen. Zoals hiervoor onder 4.19 is overwogen, stond het de Fractie vrij om [gedaagde 4] in haar hoedanigheid van voorzitter het besluit te laten nemen om [eiseres 1] uit de Fractie te zetten en zou een ander oordeel afdoen aan het uitgangspunt dat binding in fractieverband volledig op vrijwillige basis berust. Nu het niet aan de rechtbank is om in te grijpen in politieke besluitvorming, houdt het betoog van [eiseressen] alleen om die reden al geen stand.

4.27.De conclusie is dat ook vordering II wordt afgewezen.

Vorderingen III, IV en V

4.28.[eiseressen] vorderen een verklaring voor recht dat de VVD c.s. hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de materiële en immateriële schade die [eiseressen] hebben geleden als gevolg van de onrechtmatige gedragingen van de VVD c.s. zoals genoemd in de vorderingen onder I en II (vordering III). Verder vorderen zij veroordeling van de VVD c.s. tot rectificatie van de door de VVD c.s. gedane onrechtmatige uitspraken en handelwijze zoals genoemd in de vorderingen onder I en II (vordering IV) op straffe van een dwangsom (vordering V). Aangezien de vorderingen onder I en II worden afgewezen, houden ook de vorderingen onder III, IV en V geen stand. Ook deze vorderingen worden afgewezen.

Slotopmerking

4.29.Al hetgeen [eiseressen] overigens nog naar voren heeft gebracht doet aan het voorgaande niet af en kan niet tot een ander oordeel leiden. De rechtbank zal de bespreking daarvan daarom achterwege laten.

De proceskosten

4.30.[eiseressen] zullen als de in het ongelijk gestelde partij(en) worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De VVD c.s. hebben vergoeding van de volledige proceskosten gevorderd. Zij stellen dat [eiseressen] misbruik van procesrecht hebben gemaakt door de wijze waarop zij de VVD c.s. in de procedure hebben betrokken. De VVD c.s. zijn op kosten gejaagd die bij lange na niet worden gedekt door een vergoeding volgens het liquidatietarief, aldus de VVD c.s. Zij begroten hun daadwerkelijk gemaakte kosten op € 39.206,14.

4.31.De rechtbank overweegt dat de artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), die zien op de forfaitaire proceskostenvergoeding in civiele procedures, in beginsel een limitatieve en exclusieve regeling geven voor de kosten waarin de in het ongelijk gestelde wederpartij kan worden veroordeeld. Een uitzondering op dit regime is volgens de Hoge Raad alleen mogelijk onder buitengewone omstandigheden, zoals wanneer sprake is van misbruik van procesrecht.

4.32.Anders dan de VVD c.s. – is de rechtbank van oordeel dat niet is voldaan aan de strenge maatstaf die geldt voor misbruik van procesrecht. Daarvan is pas sprake als het instellen van een vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had moeten blijven. Het is de rechtbank echter niet gebleken dat [eiseressen] hun vorderingen hebben gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan zij de onjuistheid kende of behoorde te kennen, of op stellingen en omstandigheden waarvan zij op voorhand hadden moeten begrijpen dat deze geen enkele kans van slagen hadden. De rechtbank merkt in dit verband op dat terughoudend moet worden getoetst, gelet op het recht op toegang tot de rechter, dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM. De vordering tot vergoeding van de volledige proceskosten wordt dan ook afgewezen.

4.33.De proceskosten aan de zijde van de VVD c.s. worden aan de hand van het liquidatietarief tot op heden begroot op € 8.654,00, bestaande uit € 656,00 aan griffierecht en € 7.998,00 aan salariskosten advocaat (2 punten tegen tarief VIII à € 3.999,00 per punt). Ook de gevorderde nakosten zullen worden begroot volgens het liquidatietarief.

De beslissing

De rechtbank:

5.1.wijst de vorderingen van [eiseressen] af;

5.2.veroordeelt [eiseressen] in de kosten van de procedure, aan de zijde van de VVD c.s. tot op heden begroot op € 8.654,00, en begroot de nog te maken kosten op € 255,00, te vermeerderen met € 85,00 in geval van betekening;

5.3.verklaart de veroordeling onder 5.2 uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.L.M. Luiten, mr. A.C. Bordes en mr. J. Smeets en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2022.

Plaats uw reactie

Your email address will not be published. Required fields are marked *