Oplegging van herendiensten door de overheid

13 februari 2019
Kennisbank

Paul Duinkerken

Aan de burger worden steeds meer meldingsplichten opgelegd door de overheid, maar onduidelijk is hoe, wat, wanneer en waarom. Daarbij komt dat de overheid de meldingen niet serieus neemt door ze niet op te volgen. Deze onduidelijkheid leidt tot een stortvloed van meldingsplichten, welke niet behandeld worden. Het nut is gering, want de speld zit in de hooiberg. Als gevolg van deze onduidelijkheden zijn rechtszaken onnodig complex en vormen ze zelfs een bedreiging van de rechtszekerheid voor de burger. Zorgvuldige wetgeving en een bekwaam ambtenarenapparaat zijn de primaire verantwoordelijkheid van de overheid. Een herendienst is van oudsher een verplichte dienst zonder betaling. Met andere woorden: het zijn werkzaamheden die horigen voor hun heer moesten verrichten. In Nederland zijn de herendiensten in de 19e eeuw afgeschaft. Inmiddels zijn ze door de kabinetten Rutte weer ingevoerd in de vorm van meldingsplichten in de wetgeving inzake de bestrijding van (financieel economische) criminaliteit.

Een onschuldige vorm is horizontaal toezicht, waarbij het administratiekantoor of het accountantskantoor extra controlewerkzaamheden verricht, zodat de Belastingdienst ervan uit kan gaan dat de door het kantoor gedane aangiften goed zijn en niet gecontroleerd behoeven te worden. Logisch bezien iets zeer wonderlijks, want onder elke aangifte staat al “naar waarheid ingevuld”. Horizontaal toezicht is niet verplicht en daarom een onschuldige vorm van een herendienst. Toch wordt het in dit artikel een herendienst genoemd, want het is een dienst aan overheid zonder dat de overheid voor de dienst betaald. En dat past bij het streven om overheidstaken verplichtend op te leggen aan burgers en ondernemingen. Zoals aan banken, administratiekantoren, advocaten, notarissen etc., met name zakelijke dienstverleners werkzaam in de financieel juridische sector.

Meer en meer meldingsplichten aan overheidsinstanties

Het kwalijke van de uitdijende meldingsplicht is dat de verplichtingen door onduidelijke omschrijvingen en vage voorbeelden slecht geregeld zijn. Ook heeft de overheid de opvolging niet goed geregeld. De WWFT (Wet ter voorkoming van Witwassen en Terrorisme Financiering) is een recent voorbeeld, maar andere wetten zoals de Fraudewet en de aanpassing van de Faillissementswet gingen haar voor. Door de onduidelijkheid kent de regelgeving vele mazen waar grote overtreders met hulp van dure advocaten (en hun netwerk) probleemloos doorheen zwemmen. De regelgeving treft vooral de onschuldige burger die linksom of rechtsom gepakt wordt en zich niet kan verdedigen. Dit soort zaken zijn zo complex geworden dat het tienduizenden euro’s aan advocaatkosten met zich meebrengt om zich uit de situatie te redden.

Opvolging door de overheid is zeer matig

De opvolging door de overheid is gering, waardoor fraudeurs een lage pakkans hebben. Met slechts een paar procent van de meldingen wordt iets gedaan. Met name faillissementscuratoren klagen erover, en te verwachten is dat de WWFT-meldingen hetzelfde lot beschoren zijn. Zowel de beschikbare capaciteit als de prioriteitsstelling van politie en het Openbaar Ministerie is uiteindelijk een politieke keuze. De schijn dat de onzorgvuldige wetgeving en bezuinigingen op het overheidsapparaat een bepaalde kiezersgroep bevoordelen wordt steeds sterker.

Impact niet overdacht

Allereerst is niet overdacht of de gewone taken van de dienstverlener normaliter  de informatie geven die de overheid wil weten. In veel gevallen moet de dienstverlener actief op zoek naar informatie over de klant, en daarin een groot wantrouwen jegens de klant hebben. Verder moet de dienstverlener ter bevestiging van hetgeen de klant hem meedeelt dat gaan controleren in registers waarvoor de dienstverlener moet betalen, zoals onder andere het Kadaster en de Kamer van Koophandel. Bronnen die de overheid gratis kan raadplegen. En de `-09overheid houdt helemaal geen rekening met de extra tijd die de dienstverlener kwijt is aan het onderzoek. Het simpele “ken uw klant” is in werkelijkheid een monstrum, want de klant heeft recht op privacy en heeft niet altijd de behoefte om al zijn eieren in één mandje neer te leggen.

Ten tweede is het gebrek aan opvolging niet motiverend om een melding te doen, wat een fors afbreukrisico vormt voor de werking van de wet en de rechtsstaat. Want aan de andere kant heeft de overheid het niet doen van een verplichte melding wettelijk strafbaar gesteld. De dienstverlener mag uitzoeken hoe te schipperen tussen de onduidelijke wettelijke meldplicht en de privacy. Als men een melding doet maar die blijkt onterecht, dan is de vertrouwensrelatie met de cliënt verstoord. In enkele zaken is al gebleken dat het Openbaar Ministerie door PR-druk en capaciteitsgebrek als een olifant door de porseleinkast banjert. De bezuinigingsdrift van de overheid op haar eigen ambtelijke staf leidt daarom tot rechtsonzekerheid, klassejustitie en overbelasting van de overblijvende ambtenaren die omkomen in het werk en het afraffelen om te voldoen aan productienormen die de topmanagers hebben afgesproken om te scoren bij hun politieke bazen.

Rechtvaardigingsgronden herendiensten

Voor wat betreft de zakelijk dienstverleners met een ambtelijke taak en / of monopolies gegeven door de overheid zou men voor het opleggen van herendiensten nog een rechtvaardigingsgrond kunnen zien. Om een oude term te gebruiken: ze hebben een horigheid aan de staat. Notarissen, gerechtsdeurwaarders en openbare accountants hebben een marktmonopolie van de overheid gekregen, waaraan ze goed verdienen omdat de concurrentie wettelijk beperkt is.

De grootbanken hebben een andere vorm van overheidsbescherming. Ze worden als systeembank aangemerkt omdat ze geacht worden maatschappelijk nut te hebben. Hoewel dat inmiddels door onder andere  fintech en crowdfunding achterhaald is, handhaaft de overheid de bescherming. Dit is een politieke keuze die geworteld is op de diepste vezels van het gevoel. Economisch gezien is het zeer twijfelachtig of de banken wel toegevoegde waarde hebben. Ze creëren “luchtvermogen” en vernietigen werkelijk vermogen. “Luchtvermogen” is de oorzaak geweest van ernstige financiële crises zoals de tulpenmanie, de krach van 1929 en de kredietcrisis van 2008. Vernietiging van werkelijk vermogen vindt plaats door de afdelingen Bijzonder Beheer van diezelfde systeembanken. Zij maken immers ruim gebruik van eerdere jurisprudentie die daarvoor niet bedoeld lijkt te zijn. Maar dat valt buiten het bestek van dit artikel.

De bescherming die banken genieten zou een redelijke grond kunnen zijn om verplichtingen aan hen op te leggen. Dat is een omgekeerde redenering. Immers, vrije concurrentie dient het uitgangspunt te zijn, niet de bescherming van preferente marktpartijen. De opgelegde verplichtingen behoren bij de voorwaarden van de bankvergunning in het kader van regulering van de ondernemingsactiviteiten. Dat de verplichtingen niet bij de vergunningsvoorwaarden via algemene wetgeving aan iedere burger en dus ook bankiers wordt opgelegd is een falen van de wetgever.

Een integer kamerlid dient het belang naar ambtseed

Het verweer van politici dat ze als wetgever verplicht is Europese richtlijnen te volgen is demagogisch. De Europese richtlijnen laten onverlet dat de wetgeving zorgvuldig dient te zijn. Het blijkt dat de Minister en in haar spoor de Tweede Kamerleden adviezen van deskundigen in de wind slaan. Ook de leden van de zogenaamde Chambre de réflexion, de Eerste Kamer bezondigen zich daaraan. De wijze opmerkingen van de Raad van State worden steeds minder serieus genomen en verwerkt. De consultatieronden waar vele deskundige burgers hun tijd en wijsheid in steken blijken alleen voor de Bühne. De wetgever laat haar oren vaak hangen naar de lobbyisten met ondernemingsbelangen.

De oplossing is simpel. Natuurlijk moet de wetgeving weer zorgvuldig zijn. De overheid moet haar taken zelf uitvoeren door deskundige ambtenaren in plaats van herendiensten op te leggen aan burgers. Helaas zal dat voor de huidige politici, met name leden van de Eerste Kamer, snijden in eigen vlees zijn. Ze hebben lucratieve hoofd- en bijbanen, welk belang ze liever dienen dan het landsbelang. Het blijft toch idioot dat een kamerlid niet meestemt omdat die een belang heeft? Een beetje integer kamerlid beëindigt het specifieke belang om het landsbelang te dienen naar de ambtseed die gezworen is.

De auteur van dit artikel is Paul Duinkerken RA. Hij is juridisch ambtenaar geweest en heeft meerdere onderzoeken naar belangenverstrengeling gedaan. Dit artikel is geschreven op persoonlijke titel.

Plaats uw reactie

Your email address will not be published. Required fields are marked *