Anton van Putten: “De overheid gedraagt zich als boven de wet gesteld”

29 april 2020
Kennisbank

Michel Klompmaker

Onlangs hadden we een gesprek met Prof. dr.ir. Anton van Putten over een toch wel precair onderwerp, namelijk de vraag of de Algemene wet bestuursrecht al dan als een verraad van de Nederlandse wetgever beschouwd mag en kan worden. Van Putten heeft enkele arresten en drie artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht in detail onderzocht in hoeverre er mogelijk sprake is van verraad en / of misleiding door de wetgever. Van Putten stelt dat nagenoeg iedere burger die in de juridische arena treedt over een geschil met de overheid hij/ zij bij voorbaat kansloos is. Dit is hoogst opmerkelijk omdat de rechter geacht wordt de burger te beschermen tegen een onredelijke overheid, die zoals bekend kan beschikken over allerlei dwang- en machtsmiddelen. Vandaar ons initiatief om eens met Van Putten van gedachten te wisselen.   

Laten we maar even met het begin beginnen. Voor de niet-juristen onder ons, legt u eerst even uit voor het goede begrip wat nu de kern, de bedoeling is van de Algemene wet bestuursrecht.

Anton van Putten: “De Algemene wet bestuursrecht is in 1992 ingesteld om de burger behulpzaam te zijn om zijn belangen te kunnen beschermen in het geval er een geschil optreedt met de overheid. Het uitgangspunt daarbij was dus dienstbaarheid aan de burger, die met deze wet een betere rechtsbescherming krijgt ten opzichte van de overheid.”

Dat lijkt ons logisch en ook een goed uitgangspunt, maar wat mankeert er dan aan die wet?

Anton van Putten: “Inderdaad, het oorspronkelijke uitgangspunt op papier is in orde, maar wat er in de praktijk gebeurd is zal ik u vertellen. Sinds de invoering van deze wet heeft de overheid op alle mogelijke manieren meer macht naar zich toegetrokken met het doel om fouten en gebreken van de overheid af te kunnen dekken met gelegaliseerde wetten en voorschriften. De wetgever is erin geslaagd om alles en iedereen naar zijn hand te zetten, met als gevolg dat de burger het nakijken heeft. Het is werkelijk te gek voor woorden en mijn onderzoek is gewijd aan een van de meest geraffineerde vormen van wetgeving, geïmplementeerd in de Algemene wet bestuursrecht, die ik hierna afgekort Awb ga noemen.”

Ai, dat is even schrikken. We zijn dan erg benieuwd naar uw onderzoek. 

Anton van Putten: “Laat ik maar direct van wal steken. Het meest navrante en litigieuze standpunt van de Staat der Nederlanden wordt aangetroffen in diverse uitspraken van het Europese Hof voor de rechten van de mens te Straatsburg (EHRM), waaruit gebleken is dat de strekking en inhoud van artikel 6 lid 1 EVRM (Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens) op een uiterst effectieve, gelegaliseerde wijze is geëlimineerd door de Nederlandse wetgever. Uitgangspunt en grondslag bij mijn onderzoek zijn de twee arresten van het EHRM, het Van de Hurk Arrest (1994) en het Procola (1995) Arrest. Daarnaast heb ik in detail ook het arrest van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (22 september 2009) onderzocht.”

U stelt dus dat rechtsartikelen van de Algemene wet bestuursrecht in strijd zijn met artikel 6 lid 1 EVRM, klopt dat?  

Anton van Putten: “Dat klopt zeker. Ik heb er voldoende bewijzen van gevonden. Het wettelijke referentiekader vanuit de Europese wetgeving staat vermeld in artikel 6, lid 1 en luidt als volgt:  ‘Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet in ingesteld.’  Dat de Raad van State zich niet onafhankelijk en onpartijdig gedraagt, ligt niet aan de wet, maar aan de Raad van State zelf. Op de een of andere manier zitten daar soms dienaren van de Staat met connecties, die kennelijk de belangen van de Staat laten prevaleren en er ook nog een juridische draai aan weten te geven. Ik noem als voorbeeld onder andere de Chipshol-affaire. Een meer recent, zeer schrijnend voorbeeld naar mijn mening is de volkomen uit de hand gelopen toeslagenaffaire door de Belastingdienst, in beroep afgewezen door de Raad van State. Het is slechts de schijn van onafhankelijkheid. Deze spagaat blijkt uit de vele bijzondere uitspraken waaruit steeds blijkt dat de Raad van State dienstbaar is geworden aan het bevoegd gezag. De Trias Politica faalt hier volledig. Uitspraken die voor het bevoegd gezag leiden tot enorme schadeclaims zijn dan ook zeer zeldzaam.”

Kunt u even in detail ingaan op bepaalde artikelen binnen de Awb die u tegen de borst stuiten? 

Anton van Putten: “Ik zal even ingaan op drie artikelen. Ten eerste artikel 5:5 Awb en dat luidt als volgt: ‘Het bestuursorgaan legt geen bestuurlijke sanctie op voor zover voor de overtreding een rechtvaardigingsgrond bestond.’  Dit artikel biedt dus de mogelijkheid van strafuitsluiting of schulduitsluiting, met andere woorden aansprakelijkheid. Het dan  ‘rechtsprekende’ bestuursorgaan verkrijgt een vrijbrief om naar eigen inzicht te handelen zonder een bestaand wettelijk referentiekader te hanteren zoals goede wetgeving vereist. Een eigen achteraf verzonnen dan wel aanvaarde afweging van een rechtvaardigingsgrond waarin belangen een hoofdrol spelen, is dan ook niet ongebruikelijk. Het tweede voorbeeld dat ik graag zou willen noemen is artikel 8:69a Awb. ‘De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel in beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.’  Dit artikel heeft een duidelijk conditioneel karakter. Hier wordt vernietigbaarheid bedoeld door belangen als voorwaarde te stellen, hetgeen een schending inhoudt van de vereiste onafhankelijkheid en onpartijdigheid van rechtspraak ingevolge artikel 6 lid 1 EVRM. Dit is dus het fundamentele verschil met processuele nietigheid in het Burgerlijk Procesrecht, dat in een aantal artikelen nietigheid van rechtswege kent, onpartijdig en onafhankelijk van partijen en onafhankelijk van de rechter, zonder dat de belangen van partijen of het inzicht van de rechter een rol kunnen spelen. In artikel 8:69a speelt ook het relativiteitsbeginsel een rol teneinde het oneigenlijk gebruik van elke rechtsregel in het bestuursrecht tegen te gaan. Toch wordt de mogelijkheid onderkend dat dit relativiteitsbeginsel in strijd is met de europese wetgeving ingevolge artikel 6, lid 1 EVRM. Te pas en te onpas wordt ter afdoening het volgende geroepen “U heeft geen belang!” Een goede normering casu quo definitie voor het begrip ‘belang’ bestaat niet binnen de Awb. Dan nu het derde artikel 10.33 Awb.  ‘Deze afdeling is van toepassing indien een bestuursorgaan bevoegd is buiten administratief beroep een besluit van een ander bestuursorgaan te vernietigen.’ Hierbij gaat een bestuursorgaan spontaan op de stoel van een rechtsprekend orgaan zitten. De Awb kent administratief beroep gericht tegen een besluit van een bestuursorgaan. Er wordt dan bij een ‘hoger’ bestuursorgaan (dus niet bij de rechter!) in beroep gegaan tegen dat besluit. Dat bestuursorgaan beslist dan of het besluit al of niet in stand blijft! Dit artikel impliceert de mogelijkheid dat het oordelende bestuursorgaan zich rechtsprekende bevoegdheden toe-eigent door een besluit van een ander bestuursorgaan te vernietigen of juist in stand te houden.”                                  ”

Hoe zit dat dan met nietigheid en vernietigbaarheid binnen de Awb?    

Anton van Putten: “De Awb kent geen nietigheid van rechtswege. De Awb kent alleen vernietigbaarheid. Vernietigbaarheid is conditioneel zoals ik u heb uitgelegd en afhankelijk van belangen van partijen en het inzicht van de rechter. Het bestuursorgaan bepaalt en beoordeelt naar bevind van zaken, zelfs na een uitspraak van een rechtsprekend orgaan! Met name bij een veroordeling tot schadevergoeding gedraagt de overheid zich – al dan niet met behulp van de Landsadvocaat – als boven de wet gesteld. Mijn conclusie is dan ook dat de Awb voor de burger misleidend is. Ook uit de Grondwet blijkt namelijk niet dat een bestuursorgaan een beslissing van een rechtsprekend orgaan of een ander bestuursorgaan volledig of gedeeltelijk terzijde kan schuiven en / of naast zich neer kan leggen. De burger is kansloos, immers volgens artikel 5:5 Awb geldt dat ‘Het bestuursorgaan legt geen  bestuurlijke sanctie op voor zover voor de overtreding een rechtvaardigingsgrond bestond.’ Van onafhankelijkheid en onpartijdigheid conform artikel 6 EVRM lid 1 is geen sprake. wel van een vorm van belangenrechtspraak.”

  • R.M. Brockhus

    Zie het interview met de voorlichtster van de Raad van state: https://youtu.be/YBi4hrDNzok over de niet-handhaving van uitspraken van de Raad van State en lagere overheden die uitspraken doodgewoon in de prullenmand kunnen en mogen dumpen. Er is meer onrecht in ons land waar de politiek en de media hardnekkig over blijven zwijgen: https://www.youtube.com/watch?v=e1vvIfc1KgA

  • paul duinkerken RA

    Uit meerdere hoeken komt eenzelfde commentaar; zie hier een deskundige op gebied van WWFT aan Ministerie van Financien:
    “Het is hoog tijd dat de kwaliteit van de regelgeving sterk wordt verbeterd en dat er minder vaak gewijzigd wordt. Het dringend nodig dat de overheid de voorlichting inzake witwasbestrijding en sanctieregelgeving sterk verbetert (onder meer door een goede database met sanctie informatie en witwasbestrijdingsinformatie) [*].
    De wijze waarop het Ministerie van Financiën met ondernemingen omgaat, is een indicatie dat het toeslagen-schandaal bij de Belastingdienst geen incident is. Het maakt duidelijk dat cultuur en gedrag van het Ministerie van Financiën te wensen overlaten.
    Het is tijd voor een maatschappelijk betamelijke overheid.”
    Bron: https://ellentimmer.com/2020/04/30/sw-7/

Plaats uw reactie

Your email address will not be published. Required fields are marked *