De Europese duurzaamheidsregels voor banken zorgen voor een dilemma: hoe financier je de groene transitie als je daarvoor grondstoffen nodig hebt die zelf niet bepaald duurzaam zijn? Nieuw onderzoek laat zien dat banken hun investeringen daadwerkelijk aanpassen, maar dat de effecten complexer zijn dan op het eerste gezicht lijkt.
Voor de overgang naar elektrische auto’s, zonnepanelen en windmolens zijn enorme hoeveelheden batterijgrondstoffen nodig, zoals lithium, kobalt, mangaan en nikkel. De vraag naar deze materialen stijgt razendsnel, maar de winning ervan is vaak allesbehalve duurzaam. Kinderarbeid, corruptie, schade aan ecosystemen en een hoog energieverbruik zijn geen uitzonderingen. Juist dat schuurt met de ESG-regelgeving van de EU, die financiële instellingen verplicht om duurzaamheid, mensenrechten en goed bestuur mee te wegen in hun investeringen.
Onderzoekers Lena Schreiner en Andreas Beyer keken namens de Europese Centrale Bank naar het effect van twee Europese regels die banken tot duurzamer gedrag moeten aanzetten: de Sustainable Finance Disclosure Regulation (SFDR) en de zogeheten EU-taxonomie, die vastlegt welke economische activiteiten als ‘duurzaam’ gelden. Beide regels zijn bindend en bedoeld om geldstromen richting duurzame bedrijven te sturen.
Uit hun analyse blijkt dat EU-banken zich inderdaad terugtrekken uit bedrijven die batterijgrondstoffen winnen — vooral als die bedrijven slecht scoren op ESG-criteria. De strengste afname volgde na de inwerkingtreding van de SFDR in 2021. Opvallend genoeg leidt dat niet tot hogere kapitaalkosten voor de betreffende bedrijven. Andere beleggers, die niet gebonden zijn aan de Europese regels, nemen simpelweg de plek van de banken in. De onderzoekers noemen dit een “eigendomssubstitutie-effect”: de vraag naar aandelen blijft gelijk, en dus verandert er niets aan de financiering.
Dat lijkt goed nieuws: de regels sturen het gedrag van banken, zonder meteen de toevoer van cruciale grondstoffen te verstoren. Toch waarschuwen de onderzoekers voor mogelijke toekomstige knelpunten. Als meer landen vergelijkbare regelgeving invoeren, zou de totale vraag naar aandelen in deze sector kunnen dalen. Dan zouden de kapitaalkosten voor mijnbouwbedrijven wél stijgen, wat kan leiden tot nog grotere onderinvestering in de grondstoffen die nodig zijn voor de energietransitie.
Een ander risico is dat banken, door hun aandelen te verkopen, ook hun invloed verliezen om bedrijven aan te sporen tot betere ESG-prestaties. Juist betrokken aandeelhouderschap wordt vaak gezien als hefboom voor verandering.
Het onderzoek laat daarmee zien hoe ingewikkeld het is om duurzaamheidsdoelen, financiële markten en geopolitieke afhankelijkheden in balans te brengen. Europese regelgeving werkt, maar blijft afhankelijk van de bredere context. En precies daar ligt volgens de onderzoekers een belangrijke taak voor beleidsmakers: werk samen over grenzen heen, houd oog voor onbedoelde effecten en zorg ervoor dat duurzaam beleid niet ten koste gaat van de middelen die we nodig hebben om de transitie mogelijk te maken.
Lees hier de publicatie ‘Impacts of ESG banking regulation on financing new sustainable technologies’