Mag de rechtspraak meer dan anderen?

31 december 2019
Kennisbank

Caroline Raat

De website rechtspraak.nl  is in strijd met de AVG. Gerechtelijke uitspraken (vonnissen, arresten, beschikkingen) bevatten vaak persoonsgegevens. Daarmee vallen zij onder de werking van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Zo’n vijf procent ervan wordt geanonimiseerd op www.rechtspraak.nl gezet in het zogeheten uitsprakenregister. De verouderde, door een niet te traceren commissie opgestelde Anonimiseringsrichtlijnen die hierop worden toegepast, zijn volgens de AVG niet voldoende: alleen direct herleidbare persoonsgegevens (NAW, geboortedatum, etc…) worden weggehaald. De AVG bepaalt echter dat ook alle indirect herleidbare informatie verwerking van persoonsgegevens is. Dit betreft al die informatie waaraan een persoon met enige inspanning te herkennen valt. Zoals beschrijvingen en kwalificaties van mensen. En daarvan komen er nogal wat voor in uitspraken: wat hebben zij gedaan, geschreven en gezegd? In combinatie met andere informatie (‘de context’) valt, zeker in het huidige internettijdperk vrij gemakkelijk te achterhalen om welke persoon dit gaat. De vraag is of dit niet-AVG-conforme uitsprakenregister, dat als bron dient voor andere publicaties en uitspraken, wel op deze manier in stand mag blijven. In deze bijdrage wordt uitgelegd dat dit volgens de AVG alleen is toegestaan als het verwerken van persoonsgegevens in de vorm van publiceren van herleidbare gegevens noodzakelijk is om aan een wettelijke plicht te voldoen. Nederland heeft zo’n wet niet, maar gebruikt diverse ‘rechtersregelingen’.

Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) maakt het op zich mogelijk om uitspraken op een andere manier dan in een openbare zitting bekend te maken, maar dat is geen wettelijke plicht en geen noodzaak. De huidige, sterk verouderde, wirwar aan ‘eigen regels’ moet nodig worden aangepast aan de AVG, en de vele uitspraken op www.rechtspraak.nl ook, wil de rechtspraak niet het risico lopen dat de Europese rechter de Nederlandse Staat verplicht om de website grotendeels op te doeken. Personen kunnen bovendien de rechtspraak verzoeken om hun indirect herleidbare persoonsgegevens van deze site te halen.

Rechtersregels voor www.rechtspraak.nl

De Grondwet (1983) bepaalt dat uitspraken in het openbaar moeten worden gedaan (in een zaaltje, of door toezending aan de betrokkene). Hieruit valt geen plicht tot internet publicatie af te leiden. De rechtspraak baseert het recht om uitspraken te publiceren op het Besluit Selectiecriteria uitsprakendatabank Rechtspraak.nl (‘Besluit)’. Dat is een zogeheten ‘Rechtersregeling’. Omdat die niet is gebaseerd op een wetgevende bevoegdheid, kan die niet gelden als een wettelijke plicht zoals de AVG die bedoelt. De betreffende gerechtelijke instanties mogen dat namelijk alleen dat in de Wet op de rechterlijke organisatie of een proceswet, zoals de Algemene wet bestuursrecht, staat. Het Besluit is volgens de opstellers gebaseerd op een kabinetsnota uit 1997 en Aanbeveling R (95)11 van de Raad van Ministers van de Raad van Europa (Aanbeveling). Echter, kabinetsnota’s en aanbevelingen zijn geen wettelijke grondslag. De aanbeveling richt zich juist tot de nationale wetgever die aan de bak moet. En niet tot de rechtspraak, die geen wetgever is.

Er is ook al geen centrale instantie die een selectie maakt, zoals de Aanbeveling wel vereist in art. 1, waarin staat dat er een hiërarchie moet worden gehanteerd. Dat maakt het zelfstandig beslissen over internet publicatie door griffiers bij lagere rechtbanken al onwenselijk. Er is team content management bij het Landelijk Diensten Centrum Rechtspraak, waar web redacteuren werken, maar geen juristen. Dit team verzorgt ook het secretariaat van de commissie communicatie web voorzieningen (CCW), waarover verder geen enkele informatie valt te vinden. Team en CCW blijken niet veel met het Besluit te doen.

Zo schrijft de rechtspraak zelf op www.rechtspraak.nl: “Rechtbanken en gerechtshoven bepalen zelf welke uitspraken gepubliceerd worden.” Daarbinnen zijn het niet de gerechtsbesturen of rechters die zich hiermee bezighouden, maar de betrokken zaakgriffiers. Die houden zich soms wel, maar meestal niet aan het Besluit, waarvan men zich mag afvragen of die wel toegepast wordt. Zo is er een informele regel bij de rechtbank Den Haag dat uitspraken in handelszaken met de overheid altijd gepubliceerd worden. Dat valt uit het Besluit zelf niet op te maken, en de informele regels zijn nergens bekendgemaakt. Wie heeft die gemaakt? Een rechter, een groepje griffiers? Wat wel of niet gepubliceerd wordt, lijkt veeleer afhankelijk van de ijver van de griffier, die ervoor zorgt dat vaak dezelfde dag al de uitspraak op www.rechtspraak.nl, en dus zonder toets aan het Besluit, komt te staan. Dat blijkt ook uit het feit dat iedereen kan vragen om publicatie van een uitspraak, en er geen regels zijn voor wanneer hieraan wel of geen gehoor wordt gegeven. De vijf procent van alle uitspraken die op www.rechtspraak.nl staan, lijkt dus de uitkomst van een tombola.

Geen EVRM-plicht

In Nederland ontbreekt een wettelijke grondslag voor de publicaties van uitspraken op de website. Daarom moet worden gekeken of er een andere wet is die daartoe verplicht, zoals het EVRM. Publicatie op het internet is volgens de vaste jurisprudentielijn van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM, geen plicht op grond van art. 6 van het EVRM. Van Opijnen vat in zijn proefschrift de vaste jurisprudentie van het EHRM samen:

“De jurisprudentie van het EHRM samenvattend kunnen we stellen dat, met uitzondering van het Sutter-arrest, het Hof een redelijk consistente lijn heeft ontwikkeld. Het begrip ‘public pronouncement’ interpreteert het Hof met enige flexibiliteit. Bij beantwoording van de vraag of een uitspraak voldoende in het openbaar is uitgesproken, moet worden gekeken naar de openbaarheid van de gehele procedure en moet de volledige rechtsgang in ogenschouw worden genomen. Indien de uitspraak niet (volledig) in het openbaar is uitgesproken, kan toch worden voldaan aan art. 6 lid 1 EVRM indien belangstellenden toegang hebben tot de uitspraken, maar het aanleggen van een register wordt door het Hof niet verplicht.” (M. van Opijnen, Op en in het Web, Hoe de toegankelijkheid van rechterlijke uitspraken kan worden verbeterd, Bju 2014, p. 38)

De jurisprudentielijn vertrekt met het zogeheten ‘Pretto-arrest’ uit 1983. Dat ging over de vraag of het in strijd met art. 6 EVRM zou zijn als een uitspraak niet in een openbare zitting was gedaan, maar op een andere wijze wel algemeen toegankelijk was (door schriftelijke mededeling en raadpleegbaarheid in het gerechtsgebouw); het laatste is door het EHRM als voldoende bepaald. ‘Pretto’ en daarop volgende arresten vereisen dat er nationale wetgeving is voor de wijze van openbaarmaking en dat die moet voldoen aan art. 6 van het EVRM. Die is er in Nederland niet.

Zo constateert ook Van Lent in haar artikel: “De Meij en anderen stellen daarom in hun rapport dat een plicht tot publicatie van uitspraken op internet uit de Grondwet noch uit het EVRM valt af te leiden. Ook Van Opijnen concludeert dat er geen rechtsgrond is die publicatie op internet eist. (…) Dat betekent dat het ten principale niet aan de rechtspraak zelf mag worden overgelaten te bepalen welke uitspraken wel en welke niet openbaar worden gemaakt. (…) Dat is in strijd met Grondwet en EVRM. Het systeem waarin de rechtspraak zelf en ten dele de individuele rechter bepaalt of en welke uitspraken worden gepubliceerd, verdraagt zich niet met de notie dat de rechter zijn uitspraak niet geheim mag houden. (…) Het onderwerp van publieke controle op de rechtspraak hoort nadrukkelijk niet thuis bij de rechtspraak.” (L. van Lent, ‘Openbaarheid en Toegankelijkheid van rechterlijke uitspraken, AA mei 2018, p. 424)

Het is dus, gelet op de Trias Politica, en de vereiste afstandelijkheid, niet wenselijk dat rechters zelf bepalen welke van hun uitspraken er wel en welke er niet openbaar gemaakt mogen worden. Dat gebeurt in het Besluit, en al zeker in de daarvan afwijkende praktijk nu juist wel: rechters en griffiers bepalen welke uitspraken er voor ‘publieke controle’ openbaar worden gemaakt, en welke niet.

‘Pretto’ is weer van stal gehaald door de Raad voor de rechtspraak. In de memorie van toelichting bij de laatste wijziging van art. 8:78 van de Awb wordt naar een aankondiging van de Raad voor de rechtspraak verwezen als een toekomstige mogelijkheid. Dat is uiteraard geen wettelijke grondslag.

Art. 8:78 luidt: “De uitspraak geschiedt in het openbaar.” Hierin is geen wettelijke plicht tot het plaatsen op het internet, als bedoeld in art. 6, eerste lid, onderdeel c, van de AVG te lezen. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State verwees naar deze memorie en bepaalde dat publicatie op het internet een voldoende voorwaarde om aan de openbaarheidsplicht te voldoen, maar geen plicht (ECLI:NL:RVS:2019:1390). Voor civielrechtelijke uitspraken geldt dat deze wijze van bekendmaken niet mag, omdat art. 27, 29, 230 en 231 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering Rv beschrijven hoe dit moet, namelijk met een mondelinge uitspraak en verzending naar partijen per post.

Art. 6 EVRM beschermt de burger tegen geheime rechtspraak. Als die geen prijs stelt op publicatie op www.rechtspraak.nl, dan moet hij daartegen op een eenvoudige manier kunnen opkomen. Dat valt niet mee, want je moet eerst de gehele Nederlandse rechtsgang doorlopen. En ook voor rechters is het moeilijk om de nodige kritische afstand tot zichzelf en hun meerderen te bewaren.

Anonimiseringsrichtlijn

Het Besluit op zich zegt nog niets over de AVG-conformiteit. Daarvoor moet gekeken worden naar de Anonimiseringsrichtlijnen (richtlijnen). Die zijn vastgesteld door de commissie communicatie webvoorzieningen (CCW) die geen wettelijke bevoegdheid heeft. Wie er lid is van de CCW, is onbekend. De CCW heeft in een aantal voorbeelden tekstuele aanpassingen gedaan op 15 januari 2019. Daarbij heeft zij geen aandacht besteed aan de AVG, terwijl dat wel voor de hand had gelegen. Minstens had de CWW moeten uitleggen dat de richtlijnen afwijken van de AVG, en met welk reden.

De richtlijnen kennen als algemeen uitgangspunt dat “Alle gegevens die een natuurlijke persoon, natuurlijke persoon bij een rechtspersoon of samenwerkingsverband direct identificeren moeten worden geanonimiseerd.” Artikel 1 luidt dat de gegevens van natuurlijke personen die procespartij zijn worden geanonimiseerd. Dit wordt als volgt gedaan: “De gegevens van natuurlijke personen die procespartij zijn worden geanonimiseerd: Vervang de persoonsnaam van een procespartij door bijvoorbeeld [eiser], [verweerder], [appellant], [geïntimeerde], [verzoeker], [gedaagde], [verdachte], [belanghebbende], etc. Vervang de naw-gegevens door [adres], [woonplaats]; Vervang de volledige geboortedatum door het geboortejaar. Het geboortejaar moet blijven staan, omdat leeftijd bij de beoordeling van een uitspraak relevant kan zijn.”

Hiermee voldoen de richtlijnen niet aan de AVG. De definitie van persoonsgegevens in de richtlijn wijkt immers sterk af van het bepaalde in art. 4, aanhef en onderdeel 1, van die AVG, waarin staat dat als identificeerbaar wordt beschouwd een natuurlijke persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificator zoals een naam, een identificatienummer, locatiegegevens, een online identificator of van een of meer elementen die kenmerkend zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit van die natuurlijke persoon.

Mag dit van de AVG?

Hierboven is uitgelegd dat er geen noodzaak is voor www.rechtspraak.nl om aan een wettelijke plicht tot verwerking van persoonsgegevens te voldoen. ‘De rechtspraak’ moet zich dus aan de AVG houden. Artikel 23, eerste lid, aanhef en onder f, van de AVG, geeft een beperking op de werking van enkele specifieke regels in die AVG voor de rechtspraak, voor zover dat noodzakelijk is voor de onafhankelijkheid van de rechter en de gerechtelijke procedure. De specifieke regels die in de ‘aanhef’ worden genoemd, zijn: art. 5 (beginselen), art. 12 tot en met 22 (rechten betrokkene, zoals inzage, rectificatie en ‘vergetelheid’) en artikel 34 (raadpleging AP).

Artikel 6, waarin uitputtend de redenen staan waarom er persoonsgegevens verwerkt (gepubliceerd, verspreid, geraadpleegd) mogen worden, geldt volledig voor de rechtspraak. Dat het uitsprakenregister ‘wel handig en interessant is’, maakt het niet noodzakelijk, laat staan wettig als bedoeld in de c-grond. Een eventueel beroep op de e-grond (noodzakelijk in het algemeen belang) valt om precies dezelfde reden ook af. Als dit belang al bestaat, dan gaat dat over kennisname van de juridische analyses en overwegingen, en niet over tot een persoon herleidbare gegevens.

Volgens het ‘minuut-arrest’ (HvJ EU 17 april 2014, ECLI:EU:C:2014:2081, m.nt. M.M.C. v. Graafeiland) zijn juridische analyses geen verwerkingen van persoonsgegevens, en deze mogen dus gepubliceerd worden. Dat betekent dat bijvoorbeeld de abstrace uitleg van een wettelijke bepaling, beschrijvingen van eerdere jurisprudentie of verwijzingen naar literatuur, kunnen blijven staan. Dit arrest bepaalt dat er sprake is van verwerking van persoonsgegevens zodra die op juistheid kunnen worden gecontroleerd en evt. hersteld.

Die gegevens vormen de ‘feitelijke basis voor de juridische analyses’: “48. Uit het voorgaande volgt dat op de eerste en de tweede vraag in zaak C-141/12 en op de vijfde vraag in zaak C-372/12 dient te worden geantwoord dat artikel 2, sub a, van richtlijn 95/46 in die zin moet worden uitgelegd dat de gegevens over de aanvrager van een verblijfstitel die in de minuut zijn weergegeven, en in voorkomend geval die welke in de juridische analyse in die minuut zijn weergegeven, ‘persoonsgegevens’ zijn in de zin van deze bepaling, maar dat die analyse als zodanig niet aldus kan worden gekwalificeerd.”

Dit blijkt ook uit het latere arrest Nowak (Arrest HvJ EU, ECLI:EU:C:2017:994, m.nt. E.J. Dommering), waaruit blijkt dat de antwoorden op een examen en de beoordeling ervan door de toetser in hun geheel verwerkingen van persoonsgegevens waren. En wat maakt een gerechtelijke toets van een individuele casus en de kwalificatie van personen en hun handelen nu anders dan een examen?

34. Het gebruik van de woorden ‘iedere informatie’ in de definitie van het begrip ‘persoonsgegevens’ (…) wijst er immers op dat het de bedoeling van de Uniewetgever was om een ruime betekenis te geven aan dit begrip, dat niet beperkt is tot gevoelige of persoonlijke informatie maar zich potentieel uitstrekt tot elke soort informatie, zowel objectieve informatie als subjectieve informatie onder de vorm van meningen of beoordelingen, op voorwaarde dat deze informatie de betrokkene ‘betreft’.
35. Deze laatste voorwaarde is vervuld wanneer die informatie wegens haar inhoud, doel of gevolg gelieerd is aan een bepaalde persoon. (…)
38. Vervolgens heeft het verzamelen van de voormelde antwoorden tot doel een evaluatie te maken.
39. Tot slot kan het gebruik van deze informatie, dat met name leidt tot het al dan niet slagen van de kandidaat voor het betrokken examen, gevolgen hebben voor zijn rechten en belangen.(…)
42. Wat de opmerkingen van de examinator bij de examenantwoorden van de kandidaat betreft, moet worden vastgesteld dat deze, net als de antwoorden van de kandidaat, informatie betreffende deze laatste vormen.
43. De strekking van de opmerkingen van de examinator geeft immers zijn mening of beoordeling weer betreffende de individuele prestaties. Die opmerkingen hebben overigens juist tot doel om de evaluatie door de examinator van de prestaties van de kandidaat vast te leggen, en kunnen voor deze laatste effecten sorteren. (…_
47. In dit verband moet er allereerst aan worden herinnerd dat, zoals de Commissie ter terechtzitting heeft aangegeven, tal van de in richtlijn 95/46 vastgelegde beginselen en waarborgen gepaard gaan met die kwalificatie en daaruit voortvloeien.
48. (…)het feit dat aan personen wier gegevens het voorwerp van verwerkingen zijn, het recht wordt verleend om daarvan in kennis te worden gesteld, tot die gegevens toegang te krijgen, de rectificatie ervan te verlangen en zelfs om zich in bepaalde omstandigheden tegen verwerking te verzetten.
50. Bovendien staat vast dat, zoals de advocaat-generaal in punt 26 van haar conclusie heeft opgemerkt, een examenkandidaat op basis van de bescherming van zijn privésfeer een gerechtvaardigd belang heeft om zich te kunnen verzetten tegen de verwerking van zijn examenantwoorden en van de opmerkingen van de examinator bij deze antwoorden buiten de examenprocedure om, en in het bijzonder tegen mededeling aan derden of publicatie ervan, zonder zijn toestemming.

Dommering schreef hierover in zijn annotatie en verwees naar het ‘minuut-arrrest’: “De beoordeling moet wel concreet zijn (dus een persoonsgegeven van de kandidaat in de analyse ‘verwerken’), omdat een abstracte analyse naar aanleiding van een persoonsgegeven er weer buiten valt, zoals het HvJ EU in 2014 bij een asielaanvrage besliste.”

Onlangs oordeelde de rechtbank Den Haag ECLI:NL:RBDHA:2019:12031 dat vergelijkbare informatie als die in een rechterlijke uitspraak staat, juist wel beschouwd moet worden als AVG-abele persoonsgegevens:

“2.8 In de Staatscourant van 26 augustus 2019 is het volgende bericht gepubliceerd: “Bij beschikking van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 19 augustus 2019 is het Koninklijk Besluit van 3 april 2014, nummer [nummer] , waarbij aan [eiseres] , geboren op [geboortedatum] , te [geboorteplaats] (Sovjet-Unie), van Azerbeidzjaanse nationaliteit het Nederlanderschap is verleend, ingetrokken op grond van artikel 15, eerste lid onder d van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Dit houdt in dat [eiseres] , met ingang van 19 augustus 2019 de Nederlandse nationaliteit heeft verloren.”
4.2 In artikel 16 en 17 AVG – waar [eiseres] zich ook op beroept – is neergelegd dat iemand wiens persoonsgegevens worden verwerkt het recht heeft om rectificatie en wissing van die gegevens te vragen.
4.4 [eiseres] heeft de Staatssecretaris nog niet uitdrukkelijk gevraagd om wissing van de publicatie in de Staatscourant, maar niet valt in te zien waarom zij omdat te bereiken niet ook de daarvoor aangewezen weg zoals onder 4.2 omschreven kan bewandelen.”

Kernbegrip is dus: feitelijke basis in de vorm van persoonsgegevens. Die leent zich voor controle op feitelijke juistheid, verzoek tot rectificatie of verwijdering. Of die nu zakelijk of subjectief wordt beschreven, maakt op zich geen verschil. Dat blijkt ook uit het recente arrest Arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2019:7410), r.o. 5.12, waarbij voor artikel 11 Wbp nu art. 5 van de AVG gelezen moet worden:

“Artikel 11 Wbp gaat uit van een objectieve basis voor de verwerking van persoonsgegevens. Constateringen en observaties van de jeugdhulpverlener, die naar hun aard subjectief zijn, vallen in beginsel buiten bereik van de vernietiging, tenzij is vast te stellen dat deze constateringen en observaties iedere objectieve grondslag ontberen. (…) Het hof wijst dan ook het verzoek tot vernietiging ten aanzien van deze twee passages uit het hulpverleningsplan toe.”

www.rechtspraak.nl en wissingsplicht

In privacyrechtelijke zin heeft het uitsprakenregister hetzelfde karakter als een zoekmachine, zoals Google. Hierover is al diverse malen door het EU Hof van Justitie bepaald dat daarvoor het recht op vergetelheid (‘wissing’) geldt. Er moet in dat verband een belangenafweging worden gemaakt. In het bekende Costeja-arrest (ECLI:EU:C:2014:317) was sprake van het verschijnen van journalistieke publicaties in de zoekresultaten van Google. Die publicaties zelf vallen, evenals wetenschappelijk en kunstzinnig werken, buiten de AVG vanwege de vrijheid van meningsuiting en nieuwsgaring, beschermd door art. 10 EVRM. Maar zelfs in zo’n geval moet Google de zoekresultaten ‘wissen’: het belang van bescherming van de privacy ging voor.

De vergelijking met het ‘doorgeven’ van journalistiek werk gaat niet op voor www.rechtspraak.nl: daar worden geen ‘krantenarchieven’ gepubliceerd, maar uitspraken die niet onder een categorische uitzondering valt. Art. 23 van de AVG (beperkingen) is namelijk geen uitzondering, maar geeft aan dat, slechts als dat noodzakelijk is voor de rechterlijke onafhankelijkheid, er op zo terughouden mogelijke wijze moet worden bekeken welke stukken en welke passages daarbinnen zich evt. niet voor inzage, rectificatie of wissing lenen (zie MvT bij de Uitvoeringswet AVG, p. 47, 48 en 122). Dit betekent dat er geen belangenafweging met art. 10 EVRM hoeft plaats te vinden: al gauw zal de publicatie dus gewist moeten worden. De rechtspraak is immers geen nieuwsarchief, wetenschappelijk publicist of kunstenaar.

Op grond van het Costeja-arrest moet in het kader van belangenafweging ook worden gekeken of een publicatie, die verschijnt in een zoekmachine, nog actualiteitswaarde heeft. Is dat niet het geval, dan is er geen reden meer om de persoonsgegevens te blijven verwerken. Dat geldt ook voor de rechtspraak: hoe ouder, hoe irrelevanter. Het is daarom niet meer dan redelijk dat alleen nieuwe uitspraken worden gepubliceerd op www.rechtspraak.nl. Juristen hebben er kennis van kunnen nemen en een PDF’je kunnen maken, en daarmee is het belang van algemene kennisname voldoende gewaarborgd. In Duitsland worden na 4 jaar alle uitspraken van het web gehaald.

Al in 1997 liet de inmiddels opgeheven Registratiekamer zich in een advies uit over het op CD-rom verspreiden van uitspraken, binnen en buiten de rechtbanken. Dat laatste mocht alleen als alle directe persoonsgegevens waren gewist en de indirecte, geanonimiseerde persoonsgegevens essentieel waren voor het begrijpen van de juridische inhoud. In die tijd golden de Privacyrichtlijn en de AVG nog niet. Verspreiding (onder hooguit duizenden juristen) via CD-rom heeft veel minder impact dan publicatie op het internet. Hieruit blijkt dat de rechtspraak sinds 1997 zich er bewust is geweest dat zij een grote verantwoordelijkheid draagt. Bij het starten van www.rechtspraak.nl is dit advies niet meer betrokken.

De conclusie moet zijn dat, als www.rechtspraak.nl op de huidige voet uitspraken bekend wil blijven maken, de Nederlandse wetgever hiervoor aan de slag moet. Die moet bepalen wat de wettelijke plicht is, en dus hoeveel er in dat kader noodzakelijk is. Tot die tijd begeeft de rechtspraak zich op dun en glad ijs. Dat zou juist deze instantie niet moeten willen.

De auteur, Mr. dr. Caroline Raat is specialist rechtsstaat, behoorlijk bestuur, integriteit, privacy & transparantie en tevens blogger op het Risk & Compliance Platform Europe.



  • Jeanette Hobo

    Herkenbaar. Een tijdje geleden was ik als toehoorder aanwezig in een rechtszaal. De rechter noemde naam (logisch) en adres van de twee partijen. Een daarvan was daar niet blij mee en bang voor bedreigingen aan zijn deur, nu zijn adres bekend was. Ik heb mij daar toen ook al heel erg over verbaasd.

  • prof. dr.ir A.F.P. van Putten

    Waar plaatst u artikel 5.1 Wet RO: ” op straffe van nietigheid dient …………….. ” in dit verband van het bovengestelde

    prof. dr.ir A.F.P van Putten

  • Dr. mr. C.N.J. de Vey Mestdagh

    Volledig mee eens. Art. 121 GW “De uitspraak geschiedt in het openbaar.” Gezien de eerste zin van dit artikel zijn hier geen wettelijke uitzonderingen op mogelijk. Interessant lijkt dat het gat in de Grondwet zich hier opnieuw manifesteert doordat de AVG en de UAVG wel uitzonderingen op de Grondwet mogelijk maken zonder dat hiervoor aan de voorwaarden voor het wijzigen van de Grondwet is voldaan.

Plaats uw reactie

Your email address will not be published. Required fields are marked *